Nu we in coronatijd lezen uit Genesis 1 en we bij elke scheppingsdag horen dat ‘God zag dat het goed was’, dringt de vraag zich aan ons op, of ook het coronavirus tot de goede schepping behoort. Bezig met die vraag ben ik het boek Unapologetic van Francis Spufford gaan herlezen. Ik herinnerde mij een fragment in het boek dat hiermee verband houdt en dat, toen ik het zo’n zeven jaar geleden las, veel indruk op mij maakte. Ik zal het zo dadelijk voor jullie citeren.
Francis Spufford is een Engelse schrijver, geen theoloog. Vrij vertaald luidt de titel van zijn boek ‘Niets om je voor te schamen – Waarom het christendom, ondanks alles, emotioneel nog steeds verrassend veel betekenis heeft’.
Met zijn boek wil hij niet de opvattingen en ideeën van het christendom verdedigen, maar het juist over de gevoelskant van het geloof hebben. Die gevoelskant is lang niet altijd een prettige. Gelovigen zijn net als iedereen behept met ‘de onuitroeibare neiging de dingen te verpesten’, voor zichzelf evengoed als voor anderen. Desondanks hebben mensen die geloven, het gevoel dat God er is en van hen houdt, hen niet uit zijn handen laat vallen.
Spufford schrijft over zijn gevoel dat God er is. God is er niet als een abstract idee of een projectie van wensen en verwachtingen, maar als een overweldigende letterlijke aanwezigheid, in ieder ding en overal, als een glans over de dingen, een schittering in alles. God als grond en bron van werkelijk alle dingen ‘brengt niet alleen rozen en poezen tot aanzijn, maar onderhoudt evenzeer de lintwormen, bacteriën in necrotisch weefsel en parasitaire wespen die zich een uitweg banen uit hun gastheer. Elke cel die zich deelt in ieder organisme doet dit in het licht van Gods universele aandacht. Onze oordelen over schoonheid en nut en wenselijkheid doen hierbij niet ter zake. Krokussen vermenigvuldigen zich, even goed als sporen van antrax; en de God van alles legt zijn glimlach gelijkelijk over allen.’
Het vraagstuk van de discrepantie tussen een wrede wereld en een liefdevolle God is niet wat de meeste gelovigen allereerst bezighoudt, meent Spufford. Hem zelf in ieder geval niet. Wanneer lijden zich aandient, gaan de meeste gelovigen niet allereerst op zoek naar de diepe zin van het leed, maar zoeken we naar troost, vriendschap, liefdevolle aandacht, uithoudingsvermogen, geestkracht, en het allermeeste naar hoop. En soms is er dan het gevoel iets daarvan van God te ontvangen – van God die zijn aanschijn over ons doet lichten (evenzeer als over de cellen die zich veel te hard delen of de virussen die zich in hun gastheren vermenigvuldigen).
De emotionele zin die Spufford ervaart in geloven bestaat vooral uit de kracht van de hoop. Geloven heeft ‘hoopvolle zin. Realistische zin. Gebutst-en-gedeukt-maar-blijven-proberen zin. De zin van een stem die ons zegt: Wees niet voorzichtig. Wees door geen enkele menselijke wreedheid verrast. Maar wees niet bang. Er kan veel meer worden geheeld dan jij weet.’
Heleen Weimar
Francis Spufford, Unapologetic: Why, despite everything, Christianity can still make surprising emotional sense (London 2012) Vertaling: Dit is geen verdediging! Waarom het christendom ondanks alles verrassend veel emotionele diepgang heeft (Kampen 2013)