Nood leert bidden. Vrij vertaald betekent dit gezegde: in tijden van crisis komt er als vanzelf een bezinning op gang op wat er echt toe doet in het leven, waar het werkelijk om gaat.

De kerk kent al eeuwenlang de traditie om eenmaal per jaar vrijwillig zo’n situatie van nood te creëren: veertig dagen je onthouden van bijzondere dingen die de normaalste zaal van de wereld zijn geworden, zoals lekker eten en drinken, feesten of andere vormen van vermaak, om in geloof te overwegen wat nou echt belangrijk is.

De periode van onthouding waar we ons vanwege het coronavirus in bevinden is absoluut niet zelfgekozen. Maar roept wel, net als de vastentijd, een weten in ons wakker van waar het echt om gaat: dat we allemaal kwetsbare mensen zijn.

Dat we een verantwoordelijkheid dragen voor elkaar, dat we solidair zijn, dat we de vrede bewaren, dat we elkaar beschermen en helpen, bemoedigen en troosten waar het maar kan, daar komt het nu op aan.

Diep onder de indruk ben ik van alle goedheid die er in mensenharten bovenkomt deze dagen, van de vindingrijkheid die er ontstaat en de creativiteit waarmee het leven op andere manieren georganiseerd wordt.

God is de bron van al die goede gaven van vindingrijkheid en hulpvaardigheid, die wij in deze tijd van crisis zo broodnodig hebben, en van nog veel meer: van geduld en vertrouwen, van volharding en moed. God is de bron die voor ons opwelt en nooit opdroogt. Laten we de hemel danken voor wat we ontvangen aan kracht en inspiratie in deze tijden van nood en laten we vooral ook bidden voor elkaar.

  1. Heleen Weimar