Deze dagen moet ik vaak denken aan de priester en de leviet in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10: 30-35). Zij zijn de bad guys van het verhaal en ik begrijp hen. Ze hebben mijn sympathie. Ik voel mij in de huidige anderhalvemeter-samenleving een bad girl, zoals zij. De priester en de leviet zien de in elkaar geslagen man langs de weg liggen, maar ‘gaan aan de overkant voorbij’ (vertaling Naardense Bijbel). De NBV vertaalt: ‘Ze liepen met een boog om hem heen’. Het zijn verschillende uitdrukkingen voor wat ik dagelijks aan het doen ben, wanneer ik slalommend mij beweeg op straat, in de supermarkt, ja zelfs bij mijn eigen moeder thuis.

Niet alleen de beweging zelf, maar ook de motieven om afstand te houden zijn in de gelijkenis en onze huidige situatie behoorlijk vergelijkbaar. De priester en de leviet houden zich aan de reinheidswetten (te vinden in het Oude Testament). Ze willen zich niet verontreinigen aan iemand die misschien onder hun handen dood zou kunnen gaan.
Dan zouden ze hun werk niet meer kunnen doen. Wij houden ons aan de richtlijnen van het RIVM. Wij willen niet besmet worden met het coronavirus of zelf anderen besmetten.
We proberen onszelf en onze naasten te beschermen.

De illustratie van Bert Bouman uit de kinderbijbel Woord voor Woord geeft treffend weer wat ik regelmatig zou willen doen, maar niet mag: de afstand doorbreken, een arm om iemand heenslaan, echt naast iemand gaan staan en gaan. Hoe kunnen we toch naaste zijn en naaste worden in de anderhalvemeter-samenleving?
Wat ik leer van de gelijkenis die Jezus vertelt, heeft te maken met de combinatie zien en voorbijgaan. Het is nu, in deze vreemde tijd, de kunst om wanneer iemands aanblik jou raakt (je met ontferming wordt bewogen) er níet aan voorbij te gaan, ook al is de neiging daartoe groot, wanneer je bedenkt dat je toch niks kunt doen. Het gaat er nu om, wanneer iemands aanblik jou treft, daar bij te blijven, met al je aandacht. En dan komen er vanzelf manieren om de afstand figuurlijk te overbruggen, om figuurlijk naar iemand toe te gaan en hem of haar aan te raken, met je ogen of je stem, met woorden of een gebaar. Dit valt te oefenen!
En naar het zich laat aanzien krijgen we daar ook ruimschoots de tijd voor.

Heleen Weimar